Dit jaar zijn we samen bezig met de Bijbel. In deze rubriek ‘Wonen in de Psalmen’ zal elke maand iemand op de foto gaan bij zijn of haar huisnummer, met daarbij een zin of een woord uit de psalm die bij dat nummer hoort – iets wat hen raakte nadat ze de psalm aandachtig hadden gelezen. Leonard schrijft over wonen in Psalm 29.
Na een aantal malen Psalm 29 te hebben gelezen sprongen vers 3 en 4 eruit:
“De stem van de HEER boven de wateren, de God vol majesteit doet de donder rollen, de HEER boven de wijde wateren, de stem van de HEER vol kracht, de stem van de HEER vol glorie”.
Bij deze 2 verzen bleef een beeld hangen. Het moet een avond in mei 2001 geweest zijn. Op het dak van ons huis in de Pokhara vallei (Nepal) keek ik met een Duitse collega naar een avondvullend schouwspel waarmee het regenseizoen werd aangekondigd. Het speelde zich af buiten de vallei en boven de bergen: een licht- en geluidspektakel van bliksem en donder. Vanwege de afstand was het niet beangstigend, eerder fascinerend ontzagwekkend.
David presenteert in Psalm 29 God als een God van de donder. Natuurgeweld als een uiting van het karakter van God zelf. Ontzagwekkend om van een afstand naar te kijken, en tegelijkertijd beangstigend als je er met al je menselijke kwetsbaarheid midden in zit en behoefte hebt aan beschutting en bescherming.
Ondanks deze periode van droogte die wel wat donder, bliksem en een gepaste hoeveelheid regen kan gebruiken, heb ik meer met Jesaja 40 – en met name vers 28 tot 31- dan Psalm 29. God is hierin niet een God die zich manifesteert door angst inboezemend natuurgeweld, maar de dragende en beschermende kracht van de Schepping waar wij in ontzag onderdeel van mogen zijn. Een scheppende God die zijn kinderen niet bang maakt, maar een Echte Vader die troost, geborgenheid en energie geeft.
Dit is de tiende aflevering in deze serie Wonen in de Psalmen. We woonden hiervoor al in Psalm 117, Psalm 28, Psalm 44 , Psalm 24, Psalm 27 , Psalm 20, Psalm 16, Psalm 25 en in Psalm 31