Het is al weer jaren geleden dat ik het boek ‘De gereformeerden’ van Agnes Amelink las. Een geschiedenis van de gereformeerden in Nederland aan de hand van de lotgevallen van gewone gereformeerde mensen. We ontmoeten verschillende generaties van de familie Zomer uit Friesland. In minder dan een eeuw verandert het geloven in die familie ingrijpend. Margreet Zomer schrijft in 1911 voor haar kinderen de wens neer: ‘De Heere geve, dat wij, hun vader en ik, hen mogen zien opgroeien tot flinke jongemannen wiens lust het is de Heere te vrezen en Hem ter ere te leven, en die zich niet schamen iets te horen van hun lieftalligheden, gebreken en onhebbelijkheden.’

Haar achterkleindochter Mian, geboren in 1966, laat haar kinderen niet meer dopen. Dat is voor haar een gepasseerd station. Ze gelooft er niet meer in. Rond haar twintigste heeft ze zich uit de kerk laten uitschrijven. Ze is gestopt met het bidden voor het eten. In de bijbel lezen deed ze al niet meer toen ze het huis uit ging. Van de innige vroomheid van haar overgrootmoeder is zelfs geen vage echo meer over. Amelink wilde dit opschrijven, want, nog even, zo lijkt het, en ‘men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer.’

Het boek heeft me toen diep geraakt, niet alleen om het gebeuren in het boek, maar omdat ik onder woorden gebracht zag wat ik toen om me heen zag gebeuren bij familie en vrienden. Bij velen lijkt het geloof eenvoudig weg te slijten en zoals Amelink het beschrijft lijkt dit ook onvermijdelijk. Is het slechts een kwestie van tijd dat er is geen gelovige meer over is?

Deze gevoelens van onrust reizen nu al jaren met me mee en hoewel ik de moed niet wil verliezen en een groot vertrouwen in onze Heer heb, raak ik de onrust nooit helemaal kwijt.  Want tot nog toe zie ik het proces richting ongeloof overal om me heen en lijkt niets het te kunnen keren. Een atheïst als Herman Philipse zegt doodkalm: ‘als je er goed over nadenkt, is het niet vol te houden’.

Is hier niet aan te ontkomen? En zijn wij -die nog over zijn- in feite gewoon te bang om dit onder ogen te zien en de ons zo vertrouwde kerk op te geven?

Ik denk niet dat dit zo is, veel weldenkende mensen zijn met volle overtuiging christen. Maar ik denk wel dat de vanzelfsprekendheid allang voorbij is. Met vanzelfsprekendheid bedoel ik dat je, als je opgroeit in een kerkelijke gemeente, je vanzelf wel opgroeit als een gelovige. Anders dan eerder moet je tegenwoordig ergens onderweg heel bewust de keuze maken om in de Heer God te vertrouwen. En daar is moed voor nodig, want dat betekent dat je er voor kiest bij een minderheid in dit land te gaan horen. Een minderheid die door velen als ‘achtergebleven’ wordt gezien. De filosoof Charles Taylor denkt niet dat geloven onverstandig is, integendeel. Het is juist door ontwikkelingen in  de christelijke kerk dat we zijn gaan denken zoals we nu denken. Zonder de christelijke kerk zou ons denken zich nooit zo ontwikkeld hebben. Alleen in dat denken hebben sommigen God uit beeld verloren. Die denkmode is de heersende mode geworden, maar dat betekent niet dat je niet anders kúnt denken. Dat je het denken moet opgeven om te geloven. Dat is een misvatting.

Het was een intens leesavontuur in de dikke pil van Taylor de afgelopen weken. Het zit zo vol gedachten dat ik niet alles aan jullie door kan geven. Toch heb ik me voorgenomen om de komende maanden een aantal van zijn inzichten met jullie  te delen en er eens over door te denken wat die voor ons gemeenteleven kunnen betekenen. Ik zal dat doen via Kerknieuws, Facebook en onze website. Wellicht levert dat iets op om met elkaar over door te praten.

(Ondermeer n.a.v. van: Agnes Amelink, De Gereformeerden, Amsterdam: Bert Bakker 2oo3 8e druk)